Selecteer een pagina

Alle wintersportjargon op een rijtje

  • freestyler – iemand die graag tricks doet.
  • carven – scherpe bochten maken (snijden)
  • ollie – springen met een snowboard
  • tip – voorkant van de ski
  • tail – achterkant van de ski
  • schauvel – gedeelte voor de binding op de ski
  • Torsi stijfheid – hoe ‘vast’ zit jouw skischoen in de binding? Een gevorderde skiër wil een hoge stijfheid en daarbij goede controle over zijn ski’s. Vooral bij beginners is een lage torsi stijfheid belangrijk omdat je schoen sneller uitvliegt tijdens een val. Lang leve de kniebanden.
  • Belag – de onderzijde van de ski. Dit moet je goed (laten) waxen voordat je de piste opgaat. Als je onderweg een steentje raakt, kan je belag een beschadiging oplopen. Met een goede waxbeurt is dit snel verholpen.
  • Rebound – hoge flexibiliteit van de ski betekent een hoge rebound. Voor als je snel bochten wilt maken is het belangrijk dat je ski’s flexibel genoeg zijn om te doen wat je wil en daarna direct weer recht te buigen.
  • Papsneeuw/slush – ‘s Ochtends was de piste prachtig geprepareerd, maar tegen de middag is de sneeuw zacht geworden. Dit komt door de vele skiërs en deels door de zon, maar hier wordt niemand meer vrolijk van . Tijd voor een biertje dus.
  • frietjes – vaart maken (tegenovergestelde van Pflug of pizzapunt)
  • Immer geradeaus – altijd rechtdoor en vooral geen andere mensen op de piste hinderen.
  • powpow – sneeuw
  • hockey stop – bij deze term stop je met de neus van beide ski’s in dezelfde richting. Als je een vaartje hebt maak je met je ski’s een kwartslag naar rechts of links en mindert in 1 bocht zoveel vaart dat je stilstaat. Een stuk indrukwekkender dan de welbekende pizzapunt.
  • Mooi-weer-skiërs – de mensen die je tijdens sneeuw of een mistbank niet ziet. Zij hebben liever een heerlijk zonnetje tijdens hun skidag – ook wel Kaiserwetter genoemd. Ook zijn dit vaak de mensen die vroeg komen en als eerste de vers geprepareerde pistes pakken.
  • Kaiserwetter – eigenlijk een naam voor het beste weer dat je tijdens je wintersport kunt hebben. Een heerlijk zonnetje en met een beetje geluk heeft het een dag ervoor verse sneeuw meegebracht!
  • Prikken – wanneer je geen vaart meer hebt, moet je je armen gebruiken!
  • Spritzer – wanneer je zin hebt in een wijntje, maar het nèt te vroeg is drink je een Spritzer. Dit is een wijn met spa rood. Een beetje water bij de wijn dus.
  • face plant – een val met je gezicht recht in de sneeuw. Meestal vooral leuk voor de toeschouwers.
  • fakie – achterwaarts skiën of snowboarden. Niet tijdens je eerste les proberen!
  • goggles – skibril
  • hard pack – erg goed geprepareerde sneeuw, waarbij de bully het extra hard heeft samengeperst.
  • Monoski – een variant van ski’s waarbij je met beide skischoenen op 1 ski staat. En nee, het is geen snowboard.
  • Moguls – de bultjes die je vaak aan het einde van de dag tegenkomt op de piste. Sommige wintersporters gaan er helemaal op los, terwijl anderen deze heuvels liever mijden.
  • Off piste – wanneer je de pistes zat bent, zoek je de niet geprepareerde delen van een skigebied op. Waag je als beginner liever aan de normale pistes.
  • slope – Engels woord voor piste
  • rail – een metalen rails waar freestylers hun tricks op laten zien.
  • sneeuwkanon – een machine dat sneeuw maakt. Hiervoor is niet al het water geschikt en ook de sneeuw is helaas niet helemaal vergelijkbaar met echte sneeuw. Maar dit kan jouw sneeuwloze wintersportvakantie zeker redden!

Mis jij wat in dit overzicht, geef het ons aan en we nemen het graag mee 😀